Door gastredacteur Milo Vermeire
In het Rijksmuseum is van 25 april tot en met 7 september
de tentoonstelling Art is Therapy te zien,
bedacht door Alain de Botton en John Armstrong. De tentoonstelling is gebaseerd
op hun boek Art as Therapy. De
tentoonstelling maakt gebruik van 150 werken uit de vaste opstelling van het
Rijksmuseum en een selectie van 40 prenten uit de collectie. Door alternatieve
tekstborden in de vorm van grote gele post-its bij deze werken te plaatsen,
hebben Botton en Armstrong een wandeling door het museum gemaakt. Deze
wandeling, die in willekeurige volgorde is te doorlopen, fungeert als een
alternatieve wijze om het museum te ervaren en kan gezien worden als een
tentoonstelling op meta-niveau. Er is geen vaste route maar er is wel een
numerieke volgorde alsmede een thematische indeling.
De inleidende tekst in de ontvangsthal van het Rijksmuseum vertelt dat Art is Therapy een duidelijk doel voor ogen heeft: kunst is bedoeld om te helen. Kunst kan ons vertellen hoe te leven en zingeving verschaffen. Hierbij staat niet de kunst maar het effect van de kunst op de bezoeker centraal, met in het bijzonder ‘de psychologische tekortkomingen’ van de bezoeker. De traditionele educatieve functie van het museum wordt vervangen door een alternatieve aanpak met een meer pragmatische benadering waarin kunst een therapeutische functie heeft. Daarmee zou deze direct invloed uitoefenen op het alledaagse leven. Zoals De Botton en Armstrong zeggen in de catalogus: “Het is geen intellectuele oefening, geen abstracte esthetische ervaring of zomaar wat afleiding op een zondagmiddag (…)”; het is pragmatisch.
Door
de therapeutische functie van kunst te benadrukken ageert de tentoonstelling
tegen de traditionele informatieverschaffing die musea meestal bieden bij
kunstwerken. In plaats van een indeling te maken per stijl, periode of stroming
wordt de tentoonstelling ingedeeld in abstracties als blijdschap, ellende of
genot. In deze analyse wil ik aan de hand van drie kernbegrippen aantonen
waarom de tentoonstelling Art is Therapy
geen nastrevenswaardig ideaal zou moeten worden. De tentoonstelling Art is Therapy van de Botton en
Armstrong in het Rijksmuseum kan beschouwd worden als reactionair,
essentialistisch, en populariserend.
Allereerst zal ik het reactionaire element in Art is Therapy behandelen. Hiervoor is
het belangrijk om de inhoud van de zaalteksten nader te bestuderen. De post-its
van de Botton en Armstrong bevinden zich verspreid door het museum. Ze zijn in
twee categorieën in te delen. De eerste categorie vertelt de bezoeker hoe het
schilderij therapeutisch geïnterpreteerd kan worden en welke emoties bepaalde
werken bij de bezoeker zouden moeten oproepen. De tweede categorie geeft meer
algemene levenslessen in de vorm van kortere spreuken en hangt niet naast
specifieke werken maar buiten de tentoonstellingszalen in de gangen of
bijvoorbeeld bij de museumwinkel.
Een van de eerste post-its in het
museum is te vinden in de voorhal. In deze korte zaaltekst wordt de
vergelijking getrokken tussen het Rijksmuseum en de oude kathedralen:
Dit museum werd in de negentiende eeuw ontworpen ter
vervanging van de oude kathedralen:
het zou een kunstkathedraal worden. Cultuur zou de Heilige Schrift vervangen.
De ambitie was enorm: Kunst zou ons zingeving, troost en een doel bieden, net
zoals de Bijbel ons eens had gegeven.
Botton en Armstrong leggen dus een link met het 19e
eeuwse museum dat gebaseerd was op de christelijke moraal. Vervolgens
beschrijven ze dat deze ideologie verloren is geraakt in de twintigste eeuw en
dat dit een “vreselijke vergissing was”. Hier wordt dus duidelijk dat deze benadering niet
vernieuwend is en zelfs een reactionair uitgangspunt heeft. de Botton en
Armstrong pogen regelrecht terug te keren naar de 19e eeuwse
museumtraditie.
Als we nu, met behulp van Tony Bennett, naar de 19e
eeuwse museumtraditie kijken zien we dat de musea die in de 19e eeuw
ontstonden, zoals het Rijksmuseum, werkten naar een regulatie van sociaal
gedrag. Deze musea hanteerden een civiliserend en moraliserend
beleid. Er werd geprobeerd om door middel van kunst een volgzame massa te
kweken en de bevolking op te voeden: “[Bennet] argues that both sorts of
institutions disciplined their visitors into what were seen as civilised ways
of behaving.”[1]. De Botton en Armstrong trekken dit alleen nog verder door, van
moraliserend en civiliserend, naar complete zingeving: “Nu we niet meer
geloven, zoeken we ons heil in muziek, kunst en kennis.” stelt de Botton in een
interview met de NRC Next over zijn tentoonstelling (Koelewijn). Deze reactionaire visie brengt de nodige problematiek
met zich mee. In eerste instantie kan men zich afvragen of het wenselijk is om als
21ste eeuw museum zo sterk te leunen op een van oorsprong
christelijk moraal waarin ideeën als ‘verheffing van de mens’ en ‘de betere
versie van jezelf zoeken’ centraal staat. Nog problematischer hierin is de
vraag van autoriteit. Wie bepaalt wat goed of slecht is? De Botton en Armstrong
geven per schilderij aan wat men geacht wordt om te denken, of welke emotie een
schilderij zou moeten oproepen, om zo zijn therapeutische functie te kunnen
vervullen. Dit geeft een sterk gevoel van overheersende moralisering.
Naast het reactionaire element is er
een tweede problematisch component te vinden in Art is Therapy, namelijk het essentialisme. Door het pragmatische
uitgangspunt van kunst als therapie wordt het kunstwerk zelf overbodig. De
Botton en Armstrong kijken niet naar het kunstwerk, als een object, maar enkel
naar de inhoud, de essentie. Zoals Searl het noemt in een recensie van de
tentoonstelling in de Guardian:
“Botton reduces art to its discernible content” (Searl). Ze reduceren de werken
tot hun herkenbare vertelling, en als het toch enkel om de inhoud van de werken
gaat, dan is het niet meer nodig om de originele werken zelf te tonen. In
principe staat een zaal met foto’s van de schilderijen dan gelijk aan een zaal met
de originele werken, de therapeutische inhoud blijft immers hetzelfde.
De Botton en Armstrong gaan zelfs zo ver dat ze stellen
dat in de toekomst kunst overbodig wordt als mens geen therapeutische behoeftes
meer heeft en de kunst zijn rol daarmee vervuld heeft. Hieruit blijkt dat de therapeutische
functie van kunst niet als een alternatieve wijze wordt gepresenteerd om kunst
te benaderen, maar als de enige juiste manier. Dit spreekt overigens tegen het
boek in waarop de tentoonstelling is geïnspireerd Art as Therapy. Hierin wordt gesteld dat de therapeutische
benadering slechts één van de vijf manieren van kunstbeleving is.[2]
Het derde wringende
element van Art is Therapy ligt in de
populariserende toon van de tentoonstelling. De post-it teksten en de catalogus
geven een dwingende, ideologische sfeer af waarin wordt verteld wat ‘wij’ in
het schilderij zouden moeten zien. Het feit dat de Botton en Armstrong een
ideologische lading in de teksten leggen ligt voor de hand in verband met het
eerder genoemde reactionaire element waarbij terug gekeerd wordt naar het
ideologische museum van de 19e eeuw. Dat neemt echter niet weg dat de
vraag blijft wie de ‘wij’ is waar de Botton en Armstrong het steeds over hebben,
bijvoorbeeld: “Als we heel eerlijk zijn over hoe we ons in musea voelen, moeten
we toegeven dat vrij veel objecten ons koud laten (…)”. Is de ‘we’ hierin, de museumbezoeker, één
grote homogene groep met dezelfde psychologische defecten, interpretaties en
behoeftes? Dit lijkt verondersteld te worden door de repetitieve toon van de
teksten waarin wordt verteld wat wij
in het schilderij zouden moeten zien en voelen. Een ander voorbeeld is de zaal
met Daguerotypes, meer dan 150 jaar oude foto’s, waarin de begeleidende tekst
enkel spreekt over de aanname dat de bezoeker waarschijnlijk erg triest wordt
van deze foto’s omdat iedereen die erop afgebeeld is al lang overleden is. Niet
alleen komt deze uitspraak vrij naïef over, het laat ook weinig ruimte meer
over voor eigen interpretatie. Het duidt tevens op een erg, generaliserende,
populariserende toon: alles is voor iedereen hetzelfde en iedereen moet het
kunnen snappen.
Interessant is dat De Botton zelf
deze inslag erkent: “Ja, ik populariseer kennis. Ik geef de mensen suiker om de
pil door te slikken.” (Koelewijn). Er zijn ook zeker goede redenen voor een meer toegankelijke benadering van
kunst, maar om het geheel zo te populariseren dat de schilderijen zelfs een
stem toebedeeld krijgen gaat wel erg ver. Meerdere malen begint een tekst met
“Het schilderij vertelt ons” of “Het schilderij vraagt je”. Deze
verpersoonlijking van het object maakt het wellicht eenvoudiger om bepaalde
werken een plek te geven maar is tevens problematisch te noemen omdat het de
werkelijkheid reduceert tot ‘hapklare brokken’.
In deze analyse is duidelijk geworden waarom Art is Therapy als reactionair, essentialistisch
en populariserend bestempeld kan worden en waarom dit problematisch is. De
populariserende toon geeft een generaliserende en vereenvoudiging van zaken
weer, het essentialistische component degradeert de kunstwerken tot enkel de
inhoud en de reactionaire grondslag maakt van het museum weer een civiliserend
en moraliserend instituut wat neigt naar indoctrinatie. Afsluitend kan gesteld
worden dat deze tentoonstelling een interessante alternatieve manier toont om
kunst en haar presentatie te benaderen, het bevat echter teveel problematische
elementen.
Literatuur
Botton, Allain
de, en John Armstrong. Art As Therapy.
Londen: Phaidon Press Limited, 2013.
Botton, Allain
de, en John Armstrong. Art Is Therapy.
[tent. cat.] Amsterdam: Rijksmuseum, 2014.
Koelewijn,
Rinskje. “De elite kan de boom in.” Nrc
Next 12 april 2014.
Rose, Gillian. “Discourse
Analysis II: Institutions and ways of seeing” Visual methodologies: An introduction
to researching with visual materials. Sage, 2012.
Searl, Adrian.
“de Botton as doorstepping self-help evangelist.” Recensie Art is Therapy, van Allain
de Botton en John Armstrong. Guardian 25
april 2014.
[1] “[Bennet] stelt dat beide instituties hun
bezoekers disciplineerden om beschaafdheid bij te brengen”
[2] Interessant
is het verschil in titel van de tentoonstelling en het boek van Art ‘as’ Therapy naar Art ‘is’
Therapy. In het boek wordt de therapeutische benadering nog gepresenteerd
als één van de mogelijkheden om kunst te benaderen terwijl met de tentoonstelling
de therapeutische functie als enige rechtvaardige manier van kunstbeleving
wordt gepresenteerd. Over de afweging van deze keuze kan enkel gespeculeerd
worden, wellicht dat het idee van de therapeutische functie op deze manier is
versterkt ‘for arguments sake’. (Art is
Therapy 68-72)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten