dinsdag 1 juli 2014

Art is Therapy: waarom 'we' dat niet willen.

Door gastredacteur Milo Vermeire


In het Rijksmuseum is van 25 april tot en met 7 september de tentoonstelling Art is Therapy te zien, bedacht door Alain de Botton en John Armstrong. De tentoonstelling is gebaseerd op hun boek Art as Therapy. De tentoonstelling maakt gebruik van 150 werken uit de vaste opstelling van het Rijksmuseum en een selectie van 40 prenten uit de collectie. Door alternatieve tekstborden in de vorm van grote gele post-its bij deze werken te plaatsen, hebben Botton en Armstrong een wandeling door het museum gemaakt. Deze wandeling, die in willekeurige volgorde is te doorlopen, fungeert als een alternatieve wijze om het museum te ervaren en kan gezien worden als een tentoonstelling op meta-niveau. Er is geen vaste route maar er is wel een numerieke volgorde alsmede een thematische indeling.     

 De inleidende tekst in de ontvangsthal van het Rijksmuseum vertelt dat Art is Therapy een duidelijk doel voor ogen heeft: kunst is bedoeld om te helen. Kunst kan ons vertellen hoe te leven en zingeving verschaffen. Hierbij staat niet de kunst maar het effect van de kunst op de bezoeker centraal, met in het bijzonder ‘de psychologische tekortkomingen’ van de bezoeker. De traditionele educatieve functie van het museum wordt vervangen door een alternatieve aanpak met een meer pragmatische benadering waarin kunst een therapeutische functie heeft. Daarmee zou deze direct invloed uitoefenen op het alledaagse leven. Zoals De Botton en Armstrong zeggen in de catalogus: “Het is geen intellectuele oefening, geen abstracte esthetische ervaring of zomaar wat afleiding op een zondagmiddag (…)”; het is pragmatisch.                                                                                      

Door de therapeutische functie van kunst te benadrukken ageert de tentoonstelling tegen de traditionele informatieverschaffing die musea meestal bieden bij kunstwerken. In plaats van een indeling te maken per stijl, periode of stroming wordt de tentoonstelling ingedeeld in abstracties als blijdschap, ellende of genot. In deze analyse wil ik aan de hand van drie kernbegrippen aantonen waarom de tentoonstelling Art is Therapy geen nastrevenswaardig ideaal zou moeten worden. De tentoonstelling Art is Therapy van de Botton en Armstrong in het Rijksmuseum kan beschouwd worden als reactionair, essentialistisch, en populariserend.
Allereerst zal ik het reactionaire element in Art is Therapy behandelen. Hiervoor is het belangrijk om de inhoud van de zaalteksten nader te bestuderen. De post-its van de Botton en Armstrong bevinden zich verspreid door het museum. Ze zijn in twee categorieën in te delen. De eerste categorie vertelt de bezoeker hoe het schilderij therapeutisch geïnterpreteerd kan worden en welke emoties bepaalde werken bij de bezoeker zouden moeten oproepen. De tweede categorie geeft meer algemene levenslessen in de vorm van kortere spreuken en hangt niet naast specifieke werken maar buiten de tentoonstellingszalen in de gangen of bijvoorbeeld bij de museumwinkel.                                                                                                          

Een van de eerste post-its in het museum is te vinden in de voorhal. In deze korte zaaltekst wordt de vergelijking getrokken tussen het Rijksmuseum en de oude kathedralen:
Dit museum werd in de negentiende eeuw ontworpen ter vervanging van de oude kathedralen: het zou een kunstkathedraal worden. Cultuur zou de Heilige Schrift vervangen. De ambitie was enorm: Kunst zou ons zingeving, troost en een doel bieden, net zoals de Bijbel ons eens had gegeven. 
Botton en Armstrong leggen dus een link met het 19e eeuwse museum dat gebaseerd was op de christelijke moraal. Vervolgens beschrijven ze dat deze ideologie verloren is geraakt in de twintigste eeuw en dat dit een “vreselijke vergissing was”. Hier wordt dus duidelijk dat deze benadering niet vernieuwend is en zelfs een reactionair uitgangspunt heeft. de Botton en Armstrong pogen regelrecht terug te keren naar de 19e eeuwse museumtraditie.          

Als we nu, met behulp van Tony Bennett, naar de 19e eeuwse museumtraditie kijken zien we dat de musea die in de 19e eeuw ontstonden, zoals het Rijksmuseum, werkten naar een regulatie van sociaal gedrag. Deze musea hanteerden een civiliserend en moraliserend beleid. Er werd geprobeerd om door middel van kunst een volgzame massa te kweken en de bevolking op te voeden: “[Bennet] argues that both sorts of institutions disciplined their visitors into what were seen as civilised ways of behaving.”[1]. De Botton en Armstrong trekken dit alleen nog verder door, van moraliserend en civiliserend, naar complete zingeving: “Nu we niet meer geloven, zoeken we ons heil in muziek, kunst en kennis.” stelt de Botton in een interview met de NRC Next over zijn tentoonstelling (Koelewijn).  Deze reactionaire visie brengt de nodige problematiek met zich mee. In eerste instantie kan men zich afvragen of het wenselijk is om als 21ste eeuw museum zo sterk te leunen op een van oorsprong christelijk moraal waarin ideeën als ‘verheffing van de mens’ en ‘de betere versie van jezelf zoeken’ centraal staat. Nog problematischer hierin is de vraag van autoriteit. Wie bepaalt wat goed of slecht is? De Botton en Armstrong geven per schilderij aan wat men geacht wordt om te denken, of welke emotie een schilderij zou moeten oproepen, om zo zijn therapeutische functie te kunnen vervullen. Dit geeft een sterk gevoel van overheersende moralisering.                                                                                                                      
Naast het reactionaire element is er een tweede problematisch component te vinden in Art is Therapy, namelijk het essentialisme. Door het pragmatische uitgangspunt van kunst als therapie wordt het kunstwerk zelf overbodig. De Botton en Armstrong kijken niet naar het kunstwerk, als een object, maar enkel naar de inhoud, de essentie. Zoals Searl het noemt in een recensie van de tentoonstelling in de Guardian: “Botton reduces art to its discernible content” (Searl). Ze reduceren de werken tot hun herkenbare vertelling, en als het toch enkel om de inhoud van de werken gaat, dan is het niet meer nodig om de originele werken zelf te tonen. In principe staat een zaal met foto’s van de schilderijen dan gelijk aan een zaal met de originele werken, de therapeutische inhoud blijft immers hetzelfde.                                                 

De Botton en Armstrong gaan zelfs zo ver dat ze stellen dat in de toekomst kunst overbodig wordt als mens geen therapeutische behoeftes meer heeft en de kunst zijn rol daarmee vervuld heeft. Hieruit blijkt dat de therapeutische functie van kunst niet als een alternatieve wijze wordt gepresenteerd om kunst te benaderen, maar als de enige juiste manier. Dit spreekt overigens tegen het boek in waarop de tentoonstelling is geïnspireerd Art as Therapy. Hierin wordt gesteld dat de therapeutische benadering slechts één van de vijf manieren van kunstbeleving is.[2]                                                                         

Het derde wringende element van Art is Therapy ligt in de populariserende toon van de tentoonstelling. De post-it teksten en de catalogus geven een dwingende, ideologische sfeer af waarin wordt verteld wat ‘wij’ in het schilderij zouden moeten zien. Het feit dat de Botton en Armstrong een ideologische lading in de teksten leggen ligt voor de hand in verband met het eerder genoemde reactionaire element waarbij terug gekeerd wordt naar het ideologische museum van de 19e eeuw. Dat neemt echter niet weg dat de vraag blijft wie de ‘wij’ is waar de Botton en Armstrong het steeds over hebben, bijvoorbeeld: “Als we heel eerlijk zijn over hoe we ons in musea voelen, moeten we toegeven dat vrij veel objecten ons koud laten (…)”. Is de ‘we’ hierin, de museumbezoeker, één grote homogene groep met dezelfde psychologische defecten, interpretaties en behoeftes? Dit lijkt verondersteld te worden door de repetitieve toon van de teksten waarin wordt verteld wat wij in het schilderij zouden moeten zien en voelen. Een ander voorbeeld is de zaal met Daguerotypes, meer dan 150 jaar oude foto’s, waarin de begeleidende tekst enkel spreekt over de aanname dat de bezoeker waarschijnlijk erg triest wordt van deze foto’s omdat iedereen die erop afgebeeld is al lang overleden is. Niet alleen komt deze uitspraak vrij naïef over, het laat ook weinig ruimte meer over voor eigen interpretatie. Het duidt tevens op een erg, generaliserende, populariserende toon: alles is voor iedereen hetzelfde en iedereen moet het kunnen snappen.                                                                                                                                                  
Interessant is dat De Botton zelf deze inslag erkent: “Ja, ik populariseer kennis. Ik geef de mensen suiker om de pil door te slikken.” (Koelewijn). Er zijn ook zeker goede redenen  voor een meer toegankelijke benadering van kunst, maar om het geheel zo te populariseren dat de schilderijen zelfs een stem toebedeeld krijgen gaat wel erg ver. Meerdere malen begint een tekst met “Het schilderij vertelt ons” of “Het schilderij vraagt je”. Deze verpersoonlijking van het object maakt het wellicht eenvoudiger om bepaalde werken een plek te geven maar is tevens problematisch te noemen omdat het de werkelijkheid reduceert tot ‘hapklare brokken’.

In deze analyse is duidelijk geworden waarom Art is Therapy als reactionair, essentialistisch en populariserend bestempeld kan worden en waarom dit problematisch is. De populariserende toon geeft een generaliserende en vereenvoudiging van zaken weer, het essentialistische component degradeert de kunstwerken tot enkel de inhoud en de reactionaire grondslag maakt van het museum weer een civiliserend en moraliserend instituut wat neigt naar indoctrinatie. Afsluitend kan gesteld worden dat deze tentoonstelling een interessante alternatieve manier toont om kunst en haar presentatie te benaderen, het bevat echter teveel problematische elementen.


Literatuur
Botton, Allain de, en John Armstrong. Art As Therapy. Londen: Phaidon Press Limited, 2013.
Botton, Allain de, en John Armstrong. Art Is Therapy. [tent. cat.] Amsterdam: Rijksmuseum, 2014.
Koelewijn, Rinskje. “De elite kan de boom in.” Nrc Next 12 april 2014.
Rose, Gillian. “Discourse Analysis II: Institutions and ways of seeing” Visual methodologies:    An introduction to researching with visual materials. Sage, 2012.
Searl, Adrian. “de Botton as doorstepping self-help evangelist.” Recensie Art is Therapy, van    Allain de Botton en John Armstrong. Guardian 25 april 2014.

[1] “[Bennet] stelt dat beide instituties hun bezoekers disciplineerden om beschaafdheid bij te brengen”
[2] Interessant is het verschil in titel van de tentoonstelling en het boek van Art ‘as’ Therapy naar Artis’ Therapy. In het boek wordt de therapeutische benadering nog gepresenteerd als één van de mogelijkheden om kunst te benaderen terwijl met de tentoonstelling de therapeutische functie als enige rechtvaardige manier van kunstbeleving wordt gepresenteerd. Over de afweging van deze keuze kan enkel gespeculeerd worden, wellicht dat het idee van de therapeutische functie op deze manier is versterkt ‘for arguments sake’. (Art is Therapy 68-72)

Geen opmerkingen :

Een reactie posten